Mentale kenmerken

Denkstijl

De sporters hebben een realistisch inzicht in hun eigen denken en kunnen, mits wat aansporing, verwoorden wat er in hen omgaat als zelfspraak (wat je in je hoofd tegen jezelf zegt). Maar rond 10 à 12 jaar beginnen ze vaak te twijfelen aan zichzelf en aan hoe anderen over hen denken. Dat kan voor wat extra angst zorgen, want ze willen graag als ‘goed’ gezien worden. Geleidelijk leert het kind dat er een verschil is tussen 'ergens goed in zijn' en 'ergens je best voor doen'. Het begrijpt dat een inspanning niet altijd een garantie is voor succes.

Het abstracte denken komt op volle gang, waardoor sporters complexere en meer gefundeerde beslissingen leren te nemen. Ook opdrachten (deels) zelfstandig afwerken is mogelijk.

Ze kunnen zich ook al eens indenken in andermans situatie en anticiperen. Er is meer inzicht in hun gewone denkstijl: is dit eerder neutraal, positief of negatief? Toch denken ze vaak nog het centrum van het universum te zijn, waardoor ze soms egoïstisch overkomen en de goede stimuli en bijsturing van volwassenen nodig hebben.

Opbouw zelfbeeld & zelfvertrouwen

Vanaf 10 à 12 jaar tot 14 jaar is een wat fragiele periode, waarin de sporters echt op zoek zijn naar zichzelf. Ze weten nog niet goed hoe ze gezien worden, wat ze willen en wie ze zijn. Een positieve stimulerende omgeving helpt hen in deze soms verwarrende periode vol stemmingswisselingen, waarin ze zich soms wat meer down of minder gemotiveerd voelen. Toch reageren ze vaak nog goed op aanmoedigingen van leeftijdsgenoten of trainers. Op een goede manier met falen kunnen omgaan, is heel belangrijk voor de weerbaarheid, tegenslag maakt sterker. Net als goede prestaties leren ze eruit.

Concentratie, aandacht & focus

Vanaf deze leeftijd kunnen jongeren normaal 20 tot 30 minuten hun aandacht vasthouden. Voor de sporters is het belangrijk om de aandacht te sturen naar datgene waarover ze het willen hebben voor, tijdens en na de oefeningen of prestaties. Ze kunnen al herkennen waar ze met hun aandacht zitten en hoe dit hun motoriek kan verstoren als ze afgeleid zijn. Door tijdens het trainen de sporters attent te maken op het belang van concentratie, verbetert hun mogelijkheid om te focussen. Hierdoor kunnen sporters het maximum uit hun training leren te halen.

Spanningsmanagement

Sporters ervaren voor het eerst stress omdat ze willen tonen wat ze in hun mars hebben. Omdat ze reflecteren over hun denken en zich bewust zijn van de gedachten in hun hoofd, kunnen naast de lichamelijke ontspanningstechnieken ook cognitieve technieken gebruikt worden om de sporters zo meer inzicht te geven in hun (niet-)helpende gedachten en ze te leren bijsturen.

Motivatie

Kinderen ontwikkelen in deze fase een echte passie voor de sport – mede onder invloed van de trainer – en zijn op zoek naar een goede balans tussen tijd thuis, bij familie, sociaal contact met vrienden en training. Ze worden sterk beïnvloed door leeftijdsgenoten.

Vanaf 12 jaar – bij meisjes gemiddeld een ruim jaar eerder dan jongens, bij vroege ontwikkeling zelfs al vanaf 9 jaar - komt het gericht zijn op de eigen taak en de eigen progressie in evenwicht met het zich vergelijken met anderen. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid ervaren begint op dat moment heel belangrijk te zijn voor hun motivatie.

In volle puberteit begint het plezierbelevingscentrum van de hersenen op volle toeren te draaien, dus bekrachtiging en sociale beloningen werken prima. Winnen en verliezen, slagen en falen (ook in trainingsvormen) worden belangrijker, omdat ze zich beginnen te meten met anderen. Ze halen plezier uit de erkenning die ze krijgen voor wat ze kunnen, uit het beter zijn dan anderen en winnen.

Inbeelding & visualisatie

Gericht werken met inbeeldings- en visualisatieoefeningen kan zodra het abstracte denkvermogen voldoende gevorderd is en het voorstellingsvermogen in de hersenen gerijpt is (vanaf ± 12 jaar). Dit is echter niet voor iedereen gemakkelijk van nature uit.