Fysieke training

Fysieke activiteiten moeten leuk zijn voor kinderen én spontaan deel uitmaken van hun normale dag.

In de leeftijdsfase van 0 tot 3 jaar spreken we van de vroege motorische ontwikkeling. Hoe meer motorische prikkels ze krijgen (stimuleren om te rollen, kleine hanteerbare objecten gebruiken, kruipen over obstakels …), hoe meer ze een ‘voorsprong’ opbouwen op hun motorische ontwikkeling.

Ook in de leeftijd van 3 tot 6 jaar ligt de focus op het ontwikkelen en verbeteren van motorische vaardigheden. Evenwicht speelt hier een grote rol. Actief spelen en bewegen – thuis en in de sportles – is de manier waarop jonge kinderen fysiek ‘trainen’ en dus sterker, soepeler en sneller worden, en hun coördinatie, houding en evenwicht verbeteren. Een sportieve en fysiek actieve levensstijl vermindert het stressniveau van kinderen én bevordert de slaap.

Kracht

Peuters en kleuters moeten hoofdzakelijk leren omgaan met hun eigen lichaamsgewicht. Tijdens het uitvoeren van opdrachten en spelvormen gebruiken kleuters hun eigen lichaam en wordt kracht ontwikkeld. Voornamelijk de bewegingsthema’s klimmen & klauteren, steunen & houdingen, trekken & duwen en hangen & zwaaien zijn daarvoor ideaal. Bij het bewegingsthema heffen & dragen van voorwerpen is de richtlijn dat er met max. 10% van het eigen lichaamsgewicht (± 1,5 tot 2,5 kg) mag worden geoefend.

Snelheid

De trainer moet bewust activiteiten en omstandigheden aanbieden die kinderen helpen bij het zien en aanvoelen van verschillende snelheden. Zo leren ze het verschil tussen snel en traag aanvoelen. Gezien het om een subjectieve ervaring gaat, kunnen de indrukken over snel en traag individueel sterk verschillen. Snelheid en reactievermogen verbeteren als kinderen actieve spelletjes doen.

Cardio

Een sportles voor jonge kinderen moet een hoge activiteitsgraad hebben. Om in te spelen op de korte concentratieboog van kinderen én het feit dat ze snel vermoeid en hersteld zijn, zijn korte actieve spelvormen afgewisseld met bewuste rustmomenten ideaal (bv. stopdans, overloopspelen, zakdoekje leggen …).

Lenigheid

Gevarieerd bewegen bevordert de algemene mobiliteit en soepelheid. Doorgedreven lenigheidstraining hoort niet thuis in deze fase.

Coördinatie

Kinderen leren geleidelijk aan hun eigen lichaam kennen en controleren (lichaamsperceptie). Daarbij leren ze ook bewust te worden van het tijdsaspect tijdens het bewegen (tijdsperceptie) en de ruimte rondom zich (ruimteperceptie). Het is de bedoeling dat beweegmomenten de ontwikkeling van die drie onderdelen maximaal stimuleren door

  • Zo veel mogelijk bilateraal (rechts en links) te oefenen
  • Behendigheid en zelfredzaamheid te stimuleren
  • Kinderen te laten leren door na te bootsen
  • Gevarieerde bewegingskansen aan te bieden
    • in verschillende organisatievormen (individueel, spelvorm, op muziek …)
    • in verschillende bewegingsthema’s (rotaties, bal- en dingvaardigheden, evenwicht …)
  • Activiteiten waarbij de middellijn wordt overschreden – horizontaal en diagonaal, met handen en voeten (lateralisatie).

Evenwicht

Evenwicht is sterk gelinkt aan motorische taken en coördinatie, het zit als het ware hierin ‘vervat’. Wanneer je bijvoorbeeld een kind op handen en voeten over een bank laat wandelen, wordt zowel de motoriek als het evenwicht gestimuleerd.

Evenwicht (dynamisch en statisch) extra bevorderen kan worden geïntegreerd in spelvormen of bewegen op muziek, spelletjes en bewegingsomlopen. Opdrachten rond statisch evenwicht moeten in verschillende lichaamsposities aangeboden worden met als doel de positie steeds langer aan te houden.

Blessurepreventie

Het is belangrijk om alert te zijn voor gevaarlijke situaties door zelfoverschatting. Dit wil echter niet zeggen dat alle risico’s vermeden moeten worden. Een omgeving die ‘zo veilig mogelijk’ is, wordt al snel te weinig uitdagend voor kinderen. In een goede omgeving vindt elk kind uitdaging én bijbehorende risico’s op maat. Maak de omgeving dus liever ‘zo veilig als nodig’ in plaats van ‘zo veilig mogelijk’. Zorg ervoor dat kinderen zich voldoende veilig voelen om te exploreren. Laat hen aanvaardbare risico’s nemen en ondersteun hen daarin. Speelwaarde en risico’s moeten in balans zijn.