Mentale training

Denkstijl

  • Durf vanaf 8 à 9 jaar al actief vragen te stellen over wat goed was of wat ze anders zouden doen bij een volgende uitvoering (open vraag). Je brengt hier de dialoog op gang en werkt aan zelfinzicht en probleemoplossend meedenken.
  • Indien je een negatieve denker hebt, probeer hem dan te stimuleren om ook positieve elementen uit te spreken, en te leren spreken in termen van ‘wat zal ik proberen te veranderen bij een volgende beurt?’
  • Geef op passende momenten – niet continu, niet te veel – constructieve feedback.
  • Richt meer je aandacht en appreciatie op de inspanning i.p.v. op het resultaat.

Motivatie

  • Richt jouw feedback als trainer hoofdzakelijk op wat al goed ging en wat ze kunnen proberen te veranderen, alsook op hun attitude en inzet.
  • Stimuleer hun denken naar het zoeken van leerpunten uit fouten en het vinden van herhaalpunten uit successen.
  • Leer hen om naast elke negatieve opmerking ook een positieve opmerking over hun eigen uitvoering te zoeken en te durven uitspreken. Als dat in groep moeilijk gaat, probeer dat dan per training een paar keer een-op-een (veiliger omgeving) te bespreken of laat ze het na de training opschrijven in een boekje.
  • Stimuleer passie, plezier en uitdaging (puurste autonome motivatie) door hen zelf eens te laten kiezen wat ze willen oefenen, of door hen creatief oefeningen te laten kiezen uit een door jouw opgestelde lijst, of start een keuzeblad voor de groep en hang die op.

Concentratie, aandacht & focus

  • Zorg voor een grote variatie in de duur van de verschillende oefeningen, evenals voor voldoende afwisseling in soort én duur, afhankelijk van de moeilijkheidsgraad.
  • Kies voor jezelf het soort oefening waarin je concentratie wat gerichter wilt opbouwen en geef dit mee als groepsdoel om aan te werken. Volg dit op door de oefening een naam te geven (bv. springoefening), de tijd van de vorige keer te duiden (‘hielden we 9 minuten goed vol’), en een tijd van volhouden voor die training voorop te stellen (‘hoeveel meer doen we vandaag? 10 min.?’).
  • Let erop dat het oefenen in ‘niet lukken’ nooit te lang duurt. Dit werkt demotiverend en de kinderen verliezen plezier én concentratie.
  • Laat hen zelf een toestel of oefening kiezen. Dat versoepelt ook de aandacht, omdat ze dan vaak iets nemen wat leuker is of hen meer triggert dan opgelegde oefeningen (autonomie stimulerend).

Opbouw zelfbeeld & zelfvertrouwen

  • Zet in op de groeimindset: actiegerichtheid, oplossingsgerichtheid, zelfinzicht.
  • Laat hen zichzelf meerdere keren per training evalueren op een manier die ze makkelijk kunnen:
    • Inschatten op een schaal van 0 tot 10
    • Zelf aantal mogelijke beoordelingen geven en hen laten kiezen
    • Een blad aan de muur hangen en het antwoord tonen dat best bij hen past
    • Hen eerst even aan het woord laten en dan pas jouw mening geven
  • Geef alleen realistische en constructieve feedback over hun gedrag. Speel niet op de persoon, maar praat enkel over wat en hoe ze iets doen. Benadruk veranderbaarheid en eigen controle.

Spanningsmanagement

  • Geef keuze uit een aantal ademhalingsoefeningen: buikademhaling (tellen en langer uitademen dan inademen), ritmische ademhaling, 1 minuut 5 in – 5 uit ademhaling.
  • Laat hen die ademhalingsoefeningen voor of na training wekelijks eenmaal oefenen.
  • Richt tijdens het stretchen bewust de aandacht op het voelen en daarna loslaten van spanning in het lichaam, door rustig te ademen.

Inbeelding & visualisatie

Gebruik fantasiespelletjes waar het nog leuk kan zijn, maar opgepast voor de prepuber.